De witte bloesems in de scheemring, ziet
Hoe langs mijn venster nog, met ras gerucht,
Een enkele, al te late vogel vliedt.
En ver, daar-ginds, die zacht-gekleurde lucht
Als perlemoer, waar iedre tint vervliet
In teerheid. Rust , o, wonder-vreemd genucht!
Want alles is bij dag zo innig niet.
Alle geluid, dat nog van verre sprak,
Verstierf , de wind, de wolken, alles gaat,
Al zacht en zachter , alles wordt zo stil.
En ik weet niet, hoe thans dit hart, zo zwak,
Dat al zo moe is, altijd luider slaat,
Altijd maar luider, en niet rusten wil.
Uit Verzen (Amsterdam 1884) - Willem Kloos