dinsdag 15 januari 2008

Paris, Texas



Een man in pak loopt door de woestijn. Het pak is verfomfaaid, de man draagt een baard van een paar weken en heeft een petje op tegen de zon. Dit is de openingsscène van Paris, Texas (1984) en dit is ook het eerste idee waarmee regisseur Wim Wenders en scenarioschrijver Sam Shepard in de zomer van 1982 aan het verhaal begonnen. Een man die door de Mojave-woestijn dwaalt zonder dat duidelijk is waar hij vandaan komt of waar hij naar toe gaat.

Wenders en Shepard konden die zomer nog niet bevroeden dat ze twee jaar later een meesterwerk zouden afleveren waarmee ze een Gouden Palm zouden winnen. Het verhaal kwam met horten en stoten tot stand, zo blijkt uit Wenders' audiocommentaar op de dvd, en ze hadden nog geen idee waar ze zouden eindigen toen ze al met filmen waren begonnen. Een riskante onderneming dus, waar geen Hollywoodstudio zich ooit aan zou wagen. Maar Paris, Texas is een Duits-Franse coproductie, en in Europa had Wenders met onder meer Der Amerikanische Freund en Im Lauf der Zeit al genoeg krediet opgebouwd om het vertrouwen van de producenten te winnen.

Onvoorstelbaar
Het is onvoorstelbaar dat Paris, Texas onder deze omstandigheden toch zo goed heeft uitgepakt. Toen de eerste helft van de film gedraaid werd, wist geen van de betrokkenen waarom de man (gespeeld door de vooral van bijrollen bekende acteur Harry Dean Stanton) door die woestijn liep en zweeg in alle talen. Waarom zijn broer (Dean Stockwell) al vier jaar taal noch teken van hem en zijn vrouw vernomen had en waarom hun zoontje bij die broer was achtergelaten. Dat is lastig om te acteren, maar de scènes met de twee broers die elkaar na al die jaren weerzien worden er niet minder om. Alleen achteraf, met de kennis over het vreemde productieproces, zie je dat de acteurs eigenlijk nog geen idee hadden waar ze mee bezig waren.

Toen de scènes in de woestijn en in Los Angeles – waar de man zijn inmiddels bijna achtjarige zoontje (Hunter Carson) terugziet en er een langzame toenadering tussen hen ontstaat – gedraaid waren, was het einde van het script bereikt. Schrijver Shepard was inmiddels met een andere film bezig (als regisseur), waarop Wenders besloot in zijn eentje het vervolg te schrijven. De cast en crew kregen twee weken vrij. Vanaf dat moment had het finaal mis kunnen gaan. Er was een verzameling prachtige scènes, niet in het minst door het felgekleurde camerawerk van Robby Müller en de lome gitaarmuziek van Ry Cooder, maar met een afgeraffeld tweede deel heb je natuurlijk geen goede film.

Vader-zoonfilm
Na een kunstgreep – vrouw van broer weet meer, maar had het nooit iemand verteld – kan Stanton gericht op zoek gaan naar zijn vrouw, en hij neemt zoonlief mee. Op basis van het ruwe script van Wenders improviseren de twee er in de auto op los, met veel verhalen van het joch over astronomie. Ook hier zakt de film wonderwel niet in. Van een film over de relatie tussen twee broers is het een vader-zoonfilm geworden, en een heel goede. Subtiel, zonder al te veel sentiment. Begeleid door imponerende beelden van een spaghetti aan wegen en viaducten, die de desolate woestijn uit het begin van de film hebben vervangen.

Shepard was op tijd terug om het laatste deel van Wenders' schetsen, dat zich afspeelt in Houston, in sneltreinvaart nader uit te werken. De acteurs (Stanton en Nastassja Kinski, die zijn teruggevonden vrouw speelt) kregen vervolgens drie dagen de tijd om de nieuwe tekst uit hun hoofd te leren. Deze haastklus mondt uit in een van de hoogtepunten uit de filmgeschiedenis, waarvan ik inhoudelijk niets zal prijsgeven. Maar een twintig minuten durende dialoog in een op z'n zachtst gezegd ongewone omgeving, met langdurige close-ups van de luisterende in plaats van de sprekende partij, en een onafgebroken emotioneel shot van acht minuten, dat is simpelweg filmmaken op zijn best. "Als ik de film nu gemaakt zou hebben, zou ik veel vaker gesneden hebben," zegt Wenders twintig jaar later, "mensen zijn zo snel verveeld tegenwoordig." Godzijdank dateert deze film uit 1984 en kunnen we er nu nog, op dvd, van genieten.

Bron : http://www.8weekly.nl/index.php?art=4821

dinsdag 8 januari 2008

Las Casas

Las Casas over de Spaanse wreedheden:

Tot op de dag van vandaag, nu reeds meer dan 40 jaar lang, hebben we niets anders gezien en gehoord dan verhalen van moord, foltering, schrikbewind, ontvoering en misbruik. (...)

Op het eerste eiland waar de Spanjaarden aankwamen, Hispaniola, blijven er van de 3 miljoen oorspronkelijke inwoners maar een 200 over. (...) De enige en ware reden waarom deze christenen een zo grote menigte onschuldige mensen uitmoordden, was enkel en alleen dat zij uit waren op hun goud.

De Indianen probeerden zich te verdedigen, maar met hun ontoereikende wapens waren ze geen partij voor de Spanjaarden. De Spanjaarden met hun paarden, lansen en zwaarden richtten ware slachtpartijen aan. Noch vrouwen, noch kinderen, noch oude mensen werden gespaard. Noch spaarden zij zwangere vrouwen of vrouwen die in het kraambed lagen, maar zij scheurden hen de buik open. Zij werden door de christenen in stukken gehakt, alsof het om vee ging in het slachthuis. De Spanjaarden hielden weddenschappen, over wie een man met één slag het hoofd kon afslaan of doormidden kappen, met een piek het hoofd kon splijten of hem de ingewanden uit het lijf rukken. Ze rukten baby's van hun moeders borsten en sloegen ze met hun hoofd tegen de stenen te pletter. Aan brede galgen hingen zij telkens dertien Indianen, ter ere van onze Verlosser en de twaalf apostelen, zó dat de voeten bijna de grond raakten, legden er hout onder en verbrandden hen levend. Rond het lichaam van een aantal Indianen bonden ze droog stro en dat staken ze dan in brand. Enkelen lieten ze leven en dan hakten ze die de handen af, hingen hen die handen dan weer om de nek en zeiden: " Zo kunnen jullie soortgenoten in de bergen zien wat hun te wachten staat."

De Indiaanse leiders werden meestal vastgebonden op een rooster van stokken en daaronder stak men een zacht vuurtje aan, net zolang tot ze uiteindelijk schreeuwend en krijsend in deze onzegbare kwellingen de geest gaven. Zo heb ik zelf gezien hoe men vier of vijf leiders aan het roosteren was en hoe de kapitein, die medelijden kreeg met de van pijn gillende ongelukkigen, zijn ondergeschikte verzocht de Indianen uit hun lijden te helpen en ze te wurgen. Maar deze weigerde dit en liet hen slechts de mond snoeren.

(Bartolomé de las Casas, Zeer kort relaas over de verwoesting van de Indiën, 1552. Ingekort naar de uitgave van M. van Nieuwstadt, Leuven, Kritak, 1992, p. 43-52.)

Bron : http://users.telenet.be/michel.vanhalme/conquis/conquis1.htm

maandag 7 januari 2008

Aguirre, the wrath of God


Regie en scenario: Werner Herzog
Met: Klaus Kinski, Helena Rojo, Del Negro, Ruy Guerra e.a.
94 min. / D / 1972


Er zijn wel meer regisseurs die zo hun fetisjacteurs hebben. Martin Scorsese en Robert De Niro hebben jarenlang samengewerkt. Om nog maar te zwijgen van Billy Wilder en Jack Lemmon, of Alfred Hitchcock en James Stewart. Maar niets valt te vergelijken met de relatie tussen regisseur Werner Herzog en acteur Klaus Kinski. Allebei moeilijke mensen, allebei perfectionisten, die conflicten opzochten, die niet geïnteresseerd leken in “makkelijke” films. Twee gigantische ego’s, met daarbij dan nog eens het feit dat Kinski, om het zo maar even uit te drukken, een ferme slag van de molen had. Hij had soms waanzinnige woedeuitbarstingen, weigerde om zijn teksten te leren, eiste van alles het beste op de set en als het hem niet naar de zin werd gemaakt was hij perfect in staat om gewoon z’n boeltje te pakken en weg te gaan. ‘Aguirre’, de eerste samenwerking tussen Herzog en Kinski, werd gedraaid in het regenwoud, praktisch zonder geld en met een crew van een man of acht – moeilijke omstandigheden, maar met een acteur als Kinski erbij was het helemaal een ramp. Het verhaal doet de ronde dat Herzog tegen het einde van de draaiperiode een pistool tegen Kinski’s hoofd zette om hem te verplichten verder te acteren.

En toch moet er iets tussen die twee mannen hebben bestaan, een soort van ziekelijke genegenheid, een haat-liefdeverhouding, waardoor ze meer dan vijftien jaar lang samen zijn blijven werken. ‘Aguirre’ is niet hun meest beruchte productie (dat is ‘Fitzcarraldo’, een nog grotere catastrofe dan deze), maar kwalitatief wel één van hun beste. Het verhaal draait rond een Spaanse expeditie die in de zestiende eeuw op zoek gaat naar El Dorado. Don Lope de Aguirre (Kinski), een krankzinnige edelman, heeft de leiding over de soldaten en de vele slaven die ze mee op sleeptouw nemen. In principe was het de bedoeling om de legendarische stad van goud te vinden ter meerdere eer en glorie van Spanje, maar naarmate de reis door het oerwoud verder gaat, wordt duidelijk dat Aguirre andere plannen heeft: hij wil in El Dorado een eigen koninkrijk stichten, waar hij de absolute alleenheerser is.

‘Aguirre’ werkt op een eerste niveau als een mooie illustratie van een oud thema, dat wel vaker terugkomt in films: het mens-versus-natuur verhaal. We zien de Spanjaarden zich een weg door het oerwoud worstelen, ze hakken de vegetatie uit hun weg, tot ze tot de conclusie komen dat het over land echt niet zal lukken. Vervolgens bouwen ze dan maar vlotten om via de rivier hun weg naar El Dorado te zoeken, maar daar worden ze dan weer geconfronteerd met gevaarlijke stroomversnellingen en onzichtbare inboorlingen die hen vanaf het land continu blijven aanvallen. De Spanjaarden horen hier niet thuis, en de natuur straft hen af. Het einde is wat dat betreft tekenend: Aguirre blijft alleen over, waanzinnig raaskallend op een uit elkaar vallend vlot, terwijl honderden kleine aapjes om hem heen lopen. De aapjes zullen waarschijnlijk langer leven dan hij.

Maar daarbij gaat ‘Aguirre’ ook over het conflict tussen de mens en zijn eigen natuur. Naarmate de reis verder gaat en de omstandigheden extremer worden, wordt de zuivere hebzucht van de expeditieleden steeds groter. Elke schijn van beschaving of menselijkheid verdwijnt, om plaats te maken voor de wet van de sterkste. De jungle is als het ware doorgegroeid in de hoofden van de personages.

In die zin is het niet moeilijk om te zien waar Francis Ford Coppola een deel van zijn mosterd haalde voor ‘Apocalypse Now’ – die film was in de eerste plaats natuurlijk een bewerking van ‘Heart of Darkness’, maar de toon ervan en enkele scènes waarin de protagonisten vanop de oevers aangevallen worden door de inboorlingen, zijn duidelijk geënt op wat Herzog hier deed. Maar Coppola had natuurlijk het geluk dat hij gebruik kon maken van de grote middelen, hij had de hele Hollywood-machine achter hem staan, wat van zijn prent een groter spektakel maakte. De logistieke beperkingen waarmee de filmmaker hier te kampen had, laten zich voelen. Simultaan geluid werd er niet opgenomen, en de Zuid-Amerikaanse acteurs moesten sowieso achteraf gedubd worden, wat resulteert in een soms nogal twijfelachtige lip sync. Ook de belichting en kadrering getuigen van een catch-as-catch-can-aanpak: er was geen tijd en geen geld om alles technisch helemaal op punt te krijgen, en dat zie je. Een gevolg daarvan is wel dat ‘Aguirre’ continu geladen is met de mogelijkheid dat er iets misloopt. De dreiging voor de personages lijkt bijzonder reëel, gewoon omdat de techniek waarmee ze in beeld wordt gebracht zo ruw is.

En dan is er nog Kinski, natuurlijk, in wiens ogen echte waanzin te lezen staat. Kinski heeft altijd iets angstaanjagends in z’n blik, iets onberekenbaars. Gedeeltelijk zal dat wel acteerwerk zijn geweest, natuurlijk, maar de verhalen van achter de schermen suggereren ook dat er meer van Aguirre in hem zat dan hij zelf misschien graag wilde toegeven. Feit blijft dat de intensiteit van de acteur immens is.

‘Aguirre’ is een film over mensen die de natuur aan zich willen onderwerpen om er zelf beter van te worden, en uiteindelijk ten onder gaan. In de hoofdrol zien we een man die zelf omschreven kan worden als een natuurkracht, en die uiteindelijk zichzelf ten val bracht: zijn carrière stelde hoe langer hoe minder voor – het was alleen wanneer Herzog hem van onder het stof haalde, dat hij nog eens iets memorabels wist te presteren. Uiteindelijk stierf hij aan een hartaanval, één van de meest geminachte personen uit de filmwereld. Een Aguirre in het klein, dus, die het einde van de rivier nooit haalde.