Las Casas over de Spaanse wreedheden:
Tot op de dag van vandaag, nu reeds meer dan 40 jaar lang, hebben we niets anders gezien en gehoord dan verhalen van moord, foltering, schrikbewind, ontvoering en misbruik. (...)
Op het eerste eiland waar de Spanjaarden aankwamen, Hispaniola, blijven er van de 3 miljoen oorspronkelijke inwoners maar een 200 over. (...) De enige en ware reden waarom deze christenen een zo grote menigte onschuldige mensen uitmoordden, was enkel en alleen dat zij uit waren op hun goud.
De Indianen probeerden zich te verdedigen, maar met hun ontoereikende wapens waren ze geen partij voor de Spanjaarden. De Spanjaarden met hun paarden, lansen en zwaarden richtten ware slachtpartijen aan. Noch vrouwen, noch kinderen, noch oude mensen werden gespaard. Noch spaarden zij zwangere vrouwen of vrouwen die in het kraambed lagen, maar zij scheurden hen de buik open. Zij werden door de christenen in stukken gehakt, alsof het om vee ging in het slachthuis. De Spanjaarden hielden weddenschappen, over wie een man met één slag het hoofd kon afslaan of doormidden kappen, met een piek het hoofd kon splijten of hem de ingewanden uit het lijf rukken. Ze rukten baby's van hun moeders borsten en sloegen ze met hun hoofd tegen de stenen te pletter. Aan brede galgen hingen zij telkens dertien Indianen, ter ere van onze Verlosser en de twaalf apostelen, zó dat de voeten bijna de grond raakten, legden er hout onder en verbrandden hen levend. Rond het lichaam van een aantal Indianen bonden ze droog stro en dat staken ze dan in brand. Enkelen lieten ze leven en dan hakten ze die de handen af, hingen hen die handen dan weer om de nek en zeiden: " Zo kunnen jullie soortgenoten in de bergen zien wat hun te wachten staat."
De Indiaanse leiders werden meestal vastgebonden op een rooster van stokken en daaronder stak men een zacht vuurtje aan, net zolang tot ze uiteindelijk schreeuwend en krijsend in deze onzegbare kwellingen de geest gaven. Zo heb ik zelf gezien hoe men vier of vijf leiders aan het roosteren was en hoe de kapitein, die medelijden kreeg met de van pijn gillende ongelukkigen, zijn ondergeschikte verzocht de Indianen uit hun lijden te helpen en ze te wurgen. Maar deze weigerde dit en liet hen slechts de mond snoeren.
(Bartolomé de las Casas, Zeer kort relaas over de verwoesting van de Indiën, 1552. Ingekort naar de uitgave van M. van Nieuwstadt, Leuven, Kritak, 1992, p. 43-52.)
Bron : http://users.telenet.be/michel.vanhalme/conquis/conquis1.htm