zaterdag 9 februari 2008

Kunstenaar van de schemerzone


Kunstenaar van de schemerzone Léon Spilliaert (1881-1946) is de kunstenaar van de beklemmende perspectieven en spiegelbeelden, van opwaaiende jurkjes en bomen met een levende huid. Sommige van zijn werken grijpen je nog altijd bij de keel. De Koninklijke musea voor schone kunsten van Brussel brengen een uitgelezen hommage aan deze Oostendse kunstenaar. Benig buigen zich de lijnen van jukbeenderen en kaak langs de licht- en schaduwvlekken op zijn gelaat. Onder de strak gespannen huid kloppen de aders. De ogen liggen verzonken in hun zwarte kassen of zijn in een extatische blik wijd opengesperd. Alleen de hoge dos lichtblond haar mildert de getourmenteerde ernst van zijn zelfportretten. De eerste maakte Spilliaert toen hij vooraan in de twintig was. Het waren zijn beginjaren als kunstenaar en ijdele pose voerde nog de boventoon. In 1907 volgde een nieuwe reeks waarin hij de onderzoekende blik ondraaglijk en pregnant op zichzelf richtte en bijgevolg ook op de toeschouwer. De uiterste grens van het aftasten van de confrontatie bereikte Spilliaert in 1908 in Zelfportret met spiegel waarin hij de trekken van een stervende aannam. Dat zijn niet de van trots vervulde projecties van een zelfverzekerde kunstenaar, maar de emanaties van een gevoelige en rusteloze natuur die haar onzekerheden en duistere diepten peilt.

● Spilliaert werd belaagd door angst en twijfel. Zijn slapeloosheid, zwakke gezondheid en buien van koortsachtige opwinding benauwden hem. Ook de liefde schonk hem aanvankelijk weinig geluk, maar in het scheppen van zijn kunst vond hij een reden van bestaan. Van huis uit was hij vertrouwd met creatieve bedrijvigheid. Zijn vader ontwierp parfums die van verlokkelijke namen en aantrekkelijke verpakkingen moesten worden voorzien en de kleine Léon was daarbij soms behulpzaam. Dat hij kunstenaar wou worden, stuitte op geen weerstand, maar aangezien vrijheid en experiment de jonge Spilliaert meer waard waren dan rigide voorschriften, brak hij zijn academische opleiding in Brugge voortijdig af. De techniek van het olieverfschilderen zou hij dan ook nooit goed beheersen, maar met Oost-Indische inkt werd hij een tovenaar van de lijn en de zwarte tonen. Aangetrokken door het werk van Odilon Redon, Edvard Munch en Henri de Toulouse-Lautrec, de literatuur van Maurice Maeterlinck, Stéphane Mallarmé en Edgar Allan Poe en de filosofie van Friedrich Nietzsche en Arthur Schopenhauer, ging hij de weg op van een intellectualistische melancholie die hij in sombere tekeningen vertaalde. Aanvankelijk nog beïnvloed door de beeldtaal van het symbolisme – vooral in de voorstelling van de vrouw als een beangstigende verschijning –, oriënteerde hij zich evenwel snel op de dingen die hem vertrouwd waren. Hij herschiep ze tot composities die nog altijd een vreemde sensatie opwekken. Met een fijnzinnige gevoeligheid behandelde Spilliaert de voorwerpen in zijn huis als waren het ‘stil levende’ objecten. Het is maar in schijn een onbeweeglijke wereld, want dozen buigen onder het gewicht, planten groeien of kwijnen weg, in de kalender vliedt de tijd, bokalen weerkaatsten strepen licht en het blauwe teiltje lijkt vooruit te schuiven. De stillevens zijn verrassend gekadreerd en figureren in een uitsnede van de werkelijkheid die Spilliaert schikt tot een geometrisch patroon van verticalen en horizontalen, van lichte en donkere vlakken, van weerkaatsingen en spiegelingen. Soms beperkt hij zich tot het tegen elkaar afwegen van de vele nuances van zwart, wit en grijs, hier en daar licht aangezet met kleur. Dan weer geeft hij aan gedempte krijt- of aquareltinten de hoofdrol. Ook interieurs koppelt Spilliaert los van hun banale vanzelfsprekendheid en geeft ze een bezield en mysterieus karakter. Hij herschept ze tot ‘wachtkamers’ waar zich het leven der dingen afspeelt terwijl de mensen elders zijn, zoals het restaurant met wit gedekte tafels die oplichten onder de schijn van de kristallen luchter. Met ingehouden adem wachten de stoelen, de opstaande servetten, de plantjes op de tafel en de spiegel met glimmende omlijsting tot de deur opengaat en de ruimte zich vult met stemmen en geluid. Voorlopig regeert hier evenwel de essentie van de materie, van het licht, van de ingekeerde kleuren en de stilte.




● Wellicht nog fascinerender in de ogen van Spilliaert waren de zee en de stad Oostende waarmee hij – zoals zijn tijdgenoten James Ensor en Constant Permeke – was opgegroeid en wier palet, ritme en nukken hij door en door kende. Nu eens reduceerde hij haar tot een strakke horizontale strook, dan weer tot een krinkelende vloeibare massa. Maar het boeiendst zijn de diagonaal opgezette composities. Daarin laat Spilliaert de lijnen van de waterkant, het strand en de dijk naar een onmetelijk ver verdwijnpunt vluchten. Soms doorbreekt hij de geometrie met de ronding van het kursaal, de bocht van de dijk of een S-vormig kielzog in het water, dan weer laat hij een trap evolueren tot een duizelingwekkend steil gevaarte. Onophoudelijk verkent Spilliaert de vormelijke, coloristische en ritmische mogelijkheden van het Oostendse zee- en stadslandschap en puurt hij ze uit tot hun essentie. Vanaf 1909 worden kade en kust van hun desolaatheid ontdaan en bevolkt met figuren. In de speelse en soms groteske manier waarop hij het lichaam van de baadster profileert tegen de vloeibare watermassa, verraadt Spilliaert zijn ironische blik. Maar in het monumentale silhouet van de vissersvro

● Spilliaerts werk uit de periode voor de Eerste Wereldoorlog verrast nog altijd door zijn formele kracht en originaliteit. Waren geestelijke kwellingen en frustraties de drijfkracht van zijn creatief genie en doofde de flamboyante energie toen hij in 1916 trouwde met de jonge Rachel Vergison en een dochter kreeg? Of waren de onzekerheid en de twijfel van de aankomende kunstenaar geluwd tot een rustig experimenteren nu hij in brede kringen werd gewaardeerd? Het is moeilijk zich daarover uit te spreken, want Spilliaert zelf was de laatste om over zijn werk uitleg te verschaffen. Feit is wel dat het gaandeweg aan oorspronkelijkheid en spankracht inboette. Alleen de boomportretten kunnen nog boeien door hun bevreemdende behandeling van de schors als was het een levende huid. De rijpe Spilliaert ontgoochelt, maar mag op een retrospectieve natuurlijk niet ontbreken. Gelukkig overheerst het werk uit de vroege jaren, passend gepresenteerd tegen grijze wanden die Spilliaerts getemperd kleurgebruik niet domineren en een luchtig, zigzaggend parcours vormen, waarin je probleemloos op je stappen kunt terugkeren als je van de sombere, verontrustende Spilliaert niet genoeg krijgt.