In de periode 1890-1914 brak in Frankrijk op alle terreinen een élan vital aan, waarin de industrie opbloeide, de techniek grote schreden zette en de cultuur bloeide. Frankrijk voelde zich het middelpunt van de wereld. In 1889 vond in Parijs de wereldtentoonstelling plaats, met de Eiffeltoren als symbool van de technische vooruitgang. De eerste vliegtuigen, de bicyclette, de eerste auto’s en Tour de France deden de aandacht voor techniek en sport toenemen. Daarnaast breidde het koloniale imperium zich uit, zodat Frankrijk zich weer een herboren natie voelde na de nederlaag in de Frans-Pruisische oorlog. Op cultureel gebied vallen de opkomst van de filmindustrie en fotografie op, evenals nieuwe kunstvormen als het impressionisme ( zie illustratie Claude Monet ) en Art Nouveau.
De Belle Époque markeerde tevens het ontstaan van cabaret en de dans can-can, die zeer populair was in de Parijse nachtclub Moulin Rouge. Met de opkomst van nieuwe ontwikkelingen in techniek en wetenschap, ontstond namelijk ook vertwijfeling. De rol van geloof en morele waarden werden in vraag gesteld. Vrijheid leek onbeperkt, en prostitutie, losbandigheid, en verslaving waren niet langer taboe. Voorbeelden hiervan zijn de fascinatie voor o.a. absint, en de aandacht voor het nachtleven in de werken van o.a. Toulouse-Lautrec