dinsdag 4 november 2008

Het Escorial

Het Escorial (in het Nederlands ook Escoriaal of Escuriaal) (1559-1584) is het immense abdijcomplex van Filips II van Spanje. Het is een kasteel, een abdij en een koninklijk mausoleum in één geworden. Het complex is gelegen bij de stad San Lorenzo de El Escorial, ongeveer 45 kilometer ten noordwesten van Madrid. Sinds 1984 staat het complex op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.

De herinnering aan de gekwelde vorst, de echte "zwijger" van zijn eeuw, zal vooral bewaard blijven in dit uitgestrekte gebouwencomplex in San Lorenzo de El Escorial, in 1559 begonnen door Juan Bautista de Toledo en voortgezet door Juan de Herrera.

Lange tijd zagen toeristen dit abdij-mausoleum louter als een toonbeeld van een megalomane fanaticus die vooral bekend stond van de onoverwinnelijke Armada. Schrijvers zagen het als een overblijvend symbool van de Inquisitie. Wie door de symboliek heen kijkt, ziet een buitengewoon staaltje architectuur.

Het Escorial is een complex van ongeveer 200 m in het vierkant, op een eenzaam bergachtig terrein, dat voldeed aan alle noodzakelijke voorwaarden voor Filips' streng-religieuze opvatting van het koningschap: een centrale binnenplaats beheerst door een kerk met een koepel, aan de ene kant geflankeerd door een klooster en aan de andere kant door een seminarie en koninklijke vertrekken. Groots, grimmig en ascetisch.

Het complex is 13 hectare groot met meer dan 16 binnenpleinen, 1200 deuren, 2675 ramen, 4000 kamers, 16 kilometer gangen en maar liefst 86 trapzalen zijn in een gebouw gegoten naar het model van het rooster waarop de heilige Laurentius geroosterd werd. De bezoeker wordt verder geïmponeerd door de imposante muren van Guadarramagraniet en de ornamenten die zo on-Spaans lijken.

Filips II liet het Escorial bouwen als laatste rustplaats voor zijn vader, en een plek waar hij zich kon terugtrekken en een gemeenschap van geestelijken kon bidden voor zijn eeuwige rust. Hij wilde in het Escorial ook alleen kunnen spreken zowel met God als met zijn vader - en vaak lijkt het of hij die twee niet goed uit elkaar wist te houden.

In het Escorial ontbreken slechts twee van Spanjes vorsten en hun eega’s. Alle andere liggen onder het altaar van de enorme basiliek. Filips' privévertrekken komen trouwens uit op dat altaar, zodat hij niets hoefde te missen. Waren er geen erediensten, dan kon hij nog altijd bij zijn kunstverzameling terecht, met onder meer El Greco, Jeroen Bosch, Titiaan en de Vlaamse Primitieven. Daarnaast bezat hij een bibliotheek van meer dan 40.000 boeken, die niet onderdeed voor die in het Vaticaan. Ook nu worden er nog handschriften en oude drukken bewaard.

Na de Habsburgse overheersing, onder de Bourbons, werd er weinig gebruikgemaakt van het Escorial. Een uitzondering was Karel IV, die er zijn appartementen inrichtte. Zijn vader, Karel III, bouwde in schril contrast met de rest van het Escorial er een klein theater bij.

Bron : http://nl.wikipedia.org/wiki/Escorial

Koning Filips II.

Portret van Filips II. Filips II wordt op 21 mei 1527 geboren te Valladolid als enige zoon van Karel V en Isabella van Portugal. Tijdens zijn opleiding wordt hij onder meer onderwezen in de wetenschappen, Frans, Grieks en Latijn hoewel hij gedurende zijn leven uitsluitend Spaans heeft gesproken. In 1543 trouwt hij met zijn nicht Maria van Portugal. Zij overlijdt, slechts 17 jaar oud, bij de geboorte van hun zoon Don Carlos. In 1554 trouwt hij opnieuw met de elf jaar oudere Maria Tudor, koningin van Engeland. Dit politieke huwelijk zorgt ervoor dat Filips rechtstreeks invloed kan uitoefenen op de Engelse politiek. Filips verblijft echter meestentijds in Spanje. Zodra duidelijk is geworden dat zijn Engelse echtgenote hem geen kinderen zal schenken, vertoont hij zich zelfs helemaal niet meer in Engeland. Als Maria Tudor in 1555 overlijdt, bekoelt de relatie van Spanje met Engeland dan ook al snel.

Voordat hij in 1556, bij het aftreden van zijn vader, koning wordt van Spanje heeft Filips reeds de heerschappij gekregen over het hertogdom Milaan (1540), de koninkrijken Napels en Sicilië (1554) en de Nederlanden (1555). Op 25 oktober 1555 wordt Filips gekroond tot koning der Nederlanden. Het eerste officiële optreden van Filips als vorst is geen succes. Hakkelend neemt hij het woord en bedankt hij zijn vader voor het in hem gestelde vertrouwen. Tegenover de Staten moet hij zich echter verontschuldigen, hij kent niet genoeg Frans om hen toe te spreken en laat dat over aan Granvelle, de bisschop van Atrecht. De indruk die Filips maakt, wekt geen vertrouwen. Wie toentertijd in de Nederlanden geen Frans sprak, maakte een even domme indruk als iemand die vandaag de dag geen Nederlands spreekt.

In de eerste jaren van zijn regering zet Filips zoveel mogelijk de lijn door die zijn vader heeft ingezet. Dit geldt met name voor het bestrijden van de ketterij. Die kettervervolging is nu juist één van de punten die erg gevoelig liggen bij de Nederlandse adel. Daarnaast zijn de Nederlandse Staten Generaal de aanhoudende oorlogen met Frankrijk meer dan beu. Ze dienen geen enkel Nederlands belang, kosten klauwen met geld en zijn slecht voor de Nederlandse economie. Filips doet ook weinig om de adel voor zich te winnen. Hij zondert zich af in Brusselse paleis en omgeeft zich daar met uitsluitend Spaanse raadslieden. Op 3 april 1559 komt er, niet in de laatste plaats dankzij de Nederlandse troepen, een einde aan de oorlog met Frankrijk (de vrede van Cateau-Cambresis). Deze vrede wordt bezegeld met een huwelijk: Filip trouwt voor de derde keer, ditmaal met Elisabeth van Valois, dochter van Hendrik II. Het is een gelukkig huwelijk waaruit twee dochters worden geboren. Elisabeth overlijdt, na een miskraam, in 1568.

De romantici vinden in het huwelijk van Filips met Elisabeth een eerste aanzet voor de haat die later zal ontstaan tussen vader en zoon Don Carlos. Don Carlos had namelijk zelf met Elisabeth willen trouwen, maar in plaats daarvan wordt zij nu zijn stiefmoeder! De jaloezie, het verdorven karakter (hij mocht graag dieren martelen) en de erfelijke waanzin van Don Carlos noodzaken Filips uiteindelijk om zijn eigen zoon gevangen te zetten. Vader laat hem in zijn kamer opsluiten - de deur wordt dichtgespijkerd - en zijn wapens en papieren ingenomen. In de nacht van 23 op 24 juli 1568 sterft de prins, kort voor zijn drieëntwintigste verjaardag. Omdat Filips dan geen zoon meer heeft om hem op te volgen, trouwt hij op 12 november 1570 nog een vierde maal met zijn nicht Anna aartshertogin van Oostenrijk.

Vanaf 1559 verblijft Filips definitief in Spanje. Niet alleen omdat hij zich daar beter thuis voelt, maar ook omdat zijn aanwezigheid daar, politiek gezien, vereist is. Hij moet namelijk nog steeds officieel als koning van Spanje ingehuldigd worden. Daarom benoemt hij zijn halfzuster, Margaretha van Parma, als landvoogdes van de Nederlanden. Zij wordt terzijde gestaan door drie adviseurs: Viglius van Aytta, Charles de Berlaymont en kardinaal Granvelle. Daarmee wordt de Nederlandse hoge adel bewust invloed onthouden. Weliswaar zijn er hoge edelen die zitting hebben in de Raad van State maar omdat velen van hen bovendien stadhouder zijn, verblijven ze vaker in de provincie dan in Brussel. Hoge edelen als de Prins van Oranje en de Graven van Egmond en Horne voelen zich dan ook achtergesteld en hebben het idee dat ze systematisch buiten alle belangrijke zaken worden gehouden.

Het gewone volk begint zich ondertussen steeds meer te ergeren aan de grote aantallen Spaanse soldaten die in ons land verblijven. Daardoor lijkt het net alsof de Nederlanders met hun geld de troepen moeten onderhouden die het eigen land 'bezet' houden. Ook wekt het veel irritatie dat Filips halsstarrig blijft vasthouden aan de vervolging van ketters. Het aantal slachtoffers van de kettervervolging is echter niet zo groot als de propaganda ons wil doen geloven. Op basis van een onderzoek naar officiële bronnen (procesverslagen en dergelijke) komt men voor de periode tot 1566 op ongeveer 1300 slachtoffers. Dat is niet weinig, maar maakt toch een groot verschil met de vele duizenden die in de propagandastrijd genoemd worden. De anti-Spaanse propaganda dikte de verhalen flink aan en speelde handig in op de angst onder de bevolking.

Op 23 juli 1561 schrijven de Prins van Oranje en de Graaf van Egmond een brief aan de koning waarin zij zich beklagen over de gang van zaken. Als er een klein jaar later nog steeds niets veranderd is, besluiten de hoge edelen zich verenigen in een liga. Op 11 maart 1563 stellen zij opnieuw een protestbrief op die met name gericht is tegen Granvelle. Zij eisen het aftreden van de kardinaal. Ook de landvoogdes heeft Filips te kennen gegeven dat ze niet meer wil samenwerken met Granvelle. Er zit voor Filips dan ook niets anders op dan Granvelle (met een smoesje) terug te roepen uit de Nederlanden. De strenge vervolging van de protestanten is echter een persoonlijk beleidspunt van de koning waar hij niet vanaf te brengen is. Op 31 december 1564 houdt Willem van Oranje in de Raad van State een pleidooi voor godsdienstvrijheid. Hij pleit ervoor om de twee godsdiensten naast elkaar te laten bestaan. In aansluiting hierop wordt in 1564 de Graaf van Egmond naar het hof in Spanje gestuurd om het standpunt nader toe te lichten. Er volgen meer rekesten en smeekschriften, allen zonder resultaat. Bij één van deze gelegenheden zou Berlaymont tegen Margaretha van Parma hebben gezegd 'N'ayez pas peur madame, ce ne sont que des gueux' (wees niet bang mevrouw, het zijn maar bedelaars). Vandaar de latere benaming 'de geuzen'.

Ondanks het feit dat Filips stug blijft vasthouden aan de kettervervolging, krijgen de calvinisten een steeds grotere aanhang. Ook in het uiterste zuiden van de Nederlanden. De duizenden mensen, die in de plattelandsindustrie een karig bestaan verdienen, beginnen zich steeds meer te ergeren aan de rijkdom van de katholieke kerk. Een mislukte oogst en een strenge winter zorgen voor grote hongersnood in 1566. De woedende burgerij, opgezweept door predikanten, valt kerken en kloosters binnen en slaat de boel kort en klein (de beeldenstorm). Margaretha van Parma weet niet goed hoe ze de opstand moet aanpakken en vraagt de plaatselijke edelen om haar te helpen bij het herstellen van de orde. Ook verlangt zij van hen dat ze trouw zweren aan de Spaanse koning en de katholieke godsdienst. De meningen van de Nederlandse edelen zijn hierover echter verdeeld. Margaretha schrijft daarop aan Filips een verzoek om het katholieke geloof tegen deze grove belediging te verdedigen. In de loop van de maand oktober 1566 wordt het kalmer in de Lage Landen maar Filips heeft dan al besloten om de hertog van Alva naar de Nederlanden te sturen. In 1567 arriveert Alva met 10.000 man troepen. Voorzichtigheidshalve besluit Margaretha van Parma in december 1567 het land te verlaten.

De hertog van Alva is fanatiek katholiek met een grondige haat tegen alles wat protestant is. Deze weinig sympathieke persoon wordt in 1567 gouverneur van de Nederlanden. Kort na zijn aantreden stelt hij de bloedraad in, een buitengewone rechtbank die jacht maakt op de protestanten. De bloedraad zit niet stil en de brandstapel wordt een dagelijks beeld. In totaal vallen er meer dan 6.000 slachtoffers. Door deze terreurpolitiek trekt Alva steeds meer absolute macht naar zich toe. De steden en gemeenten kunnen zich niet meer tegen de wil van de vorst verzetten. Zonder toestemming van de Staten Generaal worden er belastingen geheven. Een algemene opstand, onder leiding van Willem van Oranje is het gevolg. In 1579 verenigen de protestantse gewesten zich in Utrecht tot de Republiek der Verenigde Nederlanden en wijzen aldus de heerschappij van Filips II af. Deze neemt hier geen genoegen mee en zet een som van 25.000 kronen op het hoofd van Willem van Oranje. In de periode tussen 1580 en 1584 worden er verschillende aanslagen gepleegd op het leven van de prins. Op 10 juli 1584 slaagt Balthazar Gerards erin om de prins te vermoorden. Willem wordt echter opgevolgd door zijn zoon, prins Maurits, een zeer bekwaam strateeg en veldheer. Filips slaagt er dan ook niet meer in om de Nederlanden terug te veroveren.

De opstandige Nederlanden waren het niet enige blok aan het been van Filips. Aan de goede betrekkingen met Engeland is in 1555, bij het overlijden van Maria Tudor, een einde gekomen. Filips probeert, door middel van een huwelijksaanzoek aan koningin Elisabeth, de betrekkingen te herstellen. Zij voelt hier echter niets voor. Als zij zich bovendien opwerpt als beschermvrouwe van het protestants geloof (en steun verleent aan de Nederlandse opstandelingen) worden Spanje en Engeland onverzoenlijke vijanden. Met als doel de Engelsen te verslaan, brengt Filips een enorme vloot bij elkaar: de onoverwinnelijke Armada. Vrijwel de gehele vloot gaat echter door verkeerde manoeuvres in 1588 door stormen verloren. Vanaf dat moment zijn de Engelsen, onder leiding van Sir Francis Drake, heer en meester op de zeeën en is het gedaan met Spanje als zeemacht.

In 1563 is Filips begonnen met de bouw van het 'Escorial', een wat somber paleis net buiten Madrid dat nu gerekend wordt tot een van Europa's fraaiste monumenten. In 1584 is het paleis gereed en wordt het zijn tweede residentie. Hij overlijdt er, 71 jaar oud, op 13 september 1598.

Bron: http://home.tiscali.nl/~mgelten/Staatshoofden/Habsburgers/FilipsII.htm

yo el rey

yo el rey

Spaans. Vertaling: Ik de koning.

Met deze woorden ondertekenden de Spaanse koningen hun brieven en besluiten.

Tijdens de afwezigheid van keizer Karel V in Spanje, sedert 1543, bestuurde Filips het Spaanse rijk in naam van zijn vader en ondertekende hij met `Yo el principe': `Ik, de prins'. Toen hij in 1553 in het huwelijk trad met de Engelse koningin Mary Tudor, verhief keizer Karel zijn zoon tot koning van Napels. Daardoor stond Filips als regerend vorst op gelijke hoogte met zijn echtgenote. In deze jaren ondertekende hij met: `Yo, el rey principe': `Ik, de koning-prins'. Nadat hij zelf koning van Spanje was geworden in 1556, maakte dit plaats voor: `Yo, el rey'.

Verg. Henry Kamen, Philip of Spain (New Haven/Londen, 1997), p. 14, 57.

Toen Jacob Presser (onder de naam van B.W. Schaper) in 1941 zijn De Tachtigjarige Oorlog publiceerde, gaf hij aan zijn tweede hoofdstuk de titel `Yo el Rey', om daarmee de eigenzinnige politiek van de koning te willen beklemtonen, die van medezeggenschap van regeringsraden en hoge edelen niet wilde weten. Zoals gezegd was de wijze van uitdrukking de standaardformulering van de koningen van Spanje.

Bron: http://dutchrevolt.leidenuniv.nl/Nederlands/spreuken/yo%20el%20rey.htm


zaterdag 1 november 2008

PoeStories.com


welcome biography quotes summaries stories poetry forum gallery timeline wordlist guestbook bookstore links credits contact

Bron: http://PoeStories.com

The Cask of Amontillado


by Edgar Allan Poe

(published 1846)


THE thousand injuries of Fortunato I had borne as I best could, but when he ventured upon insult I vowed revenge. You, who so well know the nature of my soul, will not suppose, however, that gave utterance to a threat. At length I would be avenged; this was a point definitely, settled --but the very definitiveness with which it was resolved precluded the idea of risk. I must not only punish but punish with impunity. A wrong is unredressed when retribution overtakes its redresser. It is equally unredressed when the avenger fails to make himself felt as such to him who has done the wrong.

It must be understood that neither by word nor deed had I given Fortunato cause to doubt my good will. I continued, as was my wont, to smile in his face, and he did not perceive that my smile now was at the thought of his immolation.

He had a weak point -- this Fortunato -- although in other regards he was a man to be respected and even feared. He prided himself on his connoisseurship in wine. Few Italians have the true virtuoso spirit. For the most part their enthusiasm is adopted to suit the time and opportunity, to practise imposture upon the British and Austrian millionaires. In painting and gemmary, Fortunato, like his countrymen, was a quack, but in the matter of old wines he was sincere. In this respect I did not differ from him materially; --I was skilful in the Italian vintages myself, and bought largely whenever I could.

It was about dusk, one evening during the supreme madness of the carnival season, that I encountered my friend. He accosted me with excessive warmth, for he had been drinking much. The man wore motley. He had on a tight-fitting parti-striped dress, and his head was surmounted by the conical cap and bells. I was so pleased to see him that I thought I should never have done wringing his hand.

I said to him --"My dear Fortunato, you are luckily met. How remarkably well you are looking to-day. But I have received a pipe of what passes for Amontillado, and I have my doubts."

"How?" said he. "Amontillado, A pipe? Impossible! And in the middle of the carnival!"

"I have my doubts," I replied; "and I was silly enough to pay the full Amontillado price without consulting you in the matter. You were not to be found, and I was fearful of losing a bargain."

"Amontillado!"

"I have my doubts."

"Amontillado!"

"And I must satisfy them."

"Amontillado!"

"As you are engaged, I am on my way to Luchresi. If any one has a critical turn it is he. He will tell me --"

"Luchresi cannot tell Amontillado from Sherry."

"And yet some fools will have it that his taste is a match for your own.

"Come, let us go."

"Whither?"

"To your vaults."

"My friend, no; I will not impose upon your good nature. I perceive you have an engagement. Luchresi--"

"I have no engagement; --come."

"My friend, no. It is not the engagement, but the severe cold with which I perceive you are afflicted. The vaults are insufferably damp. They are encrusted with nitre."

"Let us go, nevertheless. The cold is merely nothing. Amontillado! You have been imposed upon. And as for Luchresi, he cannot distinguish Sherry from Amontillado."

Thus speaking, Fortunato possessed himself of my arm; and putting on a mask of black silk and drawing a roquelaire closely about my person, I suffered him to hurry me to my palazzo.

There were no attendants at home; they had absconded to make merry in honour of the time. I had told them that I should not return until the morning, and had given them explicit orders not to stir from the house. These orders were sufficient, I well knew, to insure their immediate disappearance, one and all, as soon as my back was turned.

I took from their sconces two flambeaux, and giving one to Fortunato, bowed him through several suites of rooms to the archway that led into the vaults. I passed down a long and winding staircase, requesting him to be cautious as he followed. We came at length to the foot of the descent, and stood together upon the damp ground of the catacombs of the Montresors.

The gait of my friend was unsteady, and the bells upon his cap jingled as he strode.

"The pipe," he said.

"It is farther on," said I; "but observe the white web-work which gleams from these cavern walls."

He turned towards me, and looked into my eyes with two filmy orbs that distilled the rheum of intoxication.

"Nitre?" he asked, at length.

"Nitre," I replied. "How long have you had that cough?"

"Ugh! ugh! ugh! --ugh! ugh! ugh! --ugh! ugh! ugh! --ugh! ugh! ugh! --ugh! ugh! ugh!"

My poor friend found it impossible to reply for many minutes.

"It is nothing," he said, at last.

"Come," I said, with decision, "we will go back; your health is precious. You are rich, respected, admired, beloved; you are happy, as once I was. You are a man to be missed. For me it is no matter. We will go back; you will be ill, and I cannot be responsible. Besides, there is Luchresi --"

"Enough," he said; "the cough's a mere nothing; it will not kill me. I shall not die of a cough."

"True --true," I replied; "and, indeed, I had no intention of alarming you unnecessarily --but you should use all proper caution. A draught of this Medoc will defend us from the damps.

Here I knocked off the neck of a bottle which I drew from a long row of its fellows that lay upon the mould.

"Drink," I said, presenting him the wine.

He raised it to his lips with a leer. He paused and nodded to me familiarly, while his bells jingled.

"I drink," he said, "to the buried that repose around us."

"And I to your long life."

He again took my arm, and we proceeded.

"These vaults," he said, "are extensive."

"The Montresors," I replied, "were a great and numerous family."

"I forget your arms."

"A huge human foot d'or, in a field azure; the foot crushes a serpent rampant whose fangs are imbedded in the heel."

"And the motto?"

"Nemo me impune lacessit."

"Good!" he said.

The wine sparkled in his eyes and the bells jingled. My own fancy grew warm with the Medoc. We had passed through long walls of piled skeletons, with casks and puncheons intermingling, into the inmost recesses of the catacombs. I paused again, and this time I made bold to seize Fortunato by an arm above the elbow.

"The nitre!" I said; "see, it increases. It hangs like moss upon the vaults. We are below the river's bed. The drops of moisture trickle among the bones. Come, we will go back ere it is too late. Your cough --"

"It is nothing," he said; "let us go on. But first, another draught of the Medoc."

I broke and reached him a flagon of De Grave. He emptied it at a breath. His eyes flashed with a fierce light. He laughed and threw the bottle upwards with a gesticulation I did not understand.

I looked at him in surprise. He repeated the movement --a grotesque one.

"You do not comprehend?" he said.

"Not I," I replied.

"Then you are not of the brotherhood."

"How?"

"You are not of the masons."

"Yes, yes," I said; "yes, yes."

"You? Impossible! A mason?"

"A mason," I replied.

"A sign," he said, "a sign."

"It is this," I answered, producing from beneath the folds of my roquelaire a trowel.

"You jest," he exclaimed, recoiling a few paces. "But let us proceed to the Amontillado."

"Be it so," I said, replacing the tool beneath the cloak and again offering him my arm. He leaned upon it heavily. We continued our route in search of the Amontillado. We passed through a range of low arches, descended, passed on, and descending again, arrived at a deep crypt, in which the foulness of the air caused our flambeaux rather to glow than flame.

At the most remote end of the crypt there appeared another less spacious. Its walls had been lined with human remains, piled to the vault overhead, in the fashion of the great catacombs of Paris. Three sides of this interior crypt were still ornamented in this manner. From the fourth side the bones had been thrown down, and lay promiscuously upon the earth, forming at one point a mound of some size. Within the wall thus exposed by the displacing of the bones, we perceived a still interior crypt or recess, in depth about four feet, in width three, in height six or seven. It seemed to have been constructed for no especial use within itself, but formed merely the interval between two of the colossal supports of the roof of the catacombs, and was backed by one of their circumscribing walls of solid granite.

It was in vain that Fortunato, uplifting his dull torch, endeavoured to pry into the depth of the recess. Its termination the feeble light did not enable us to see.

"Proceed," I said; "herein is the Amontillado. As for Luchresi --"

"He is an ignoramus," interrupted my friend, as he stepped unsteadily forward, while I followed immediately at his heels. In an instant he had reached the extremity of the niche, and finding his progress arrested by the rock, stood stupidly bewildered. A moment more and I had fettered him to the granite. In its surface were two iron staples, distant from each other about two feet, horizontally. From one of these depended a short chain, from the other a padlock. Throwing the links about his waist, it was but the work of a few seconds to secure it. He was too much astounded to resist. Withdrawing the key I stepped back from the recess.

"Pass your hand," I said, "over the wall; you cannot help feeling the nitre. Indeed, it is very damp. Once more let me implore you to return. No? Then I must positively leave you. But I must first render you all the little attentions in my power."

"The Amontillado!" ejaculated my friend, not yet recovered from his astonishment.

"True," I replied; "the Amontillado."

As I said these words I busied myself among the pile of bones of which I have before spoken. Throwing them aside, I soon uncovered a quantity of building stone and mortar. With these materials and with the aid of my trowel, I began vigorously to wall up the entrance of the niche.

I had scarcely laid the first tier of the masonry when I discovered that the intoxication of Fortunato had in a great measure worn off. The earliest indication I had of this was a low moaning cry from the depth of the recess. It was not the cry of a drunken man. There was then a long and obstinate silence. I laid the second tier, and the third, and the fourth; and then I heard the furious vibrations of the chain. The noise lasted for several minutes, during which, that I might hearken to it with the more satisfaction, I ceased my labours and sat down upon the bones. When at last the clanking subsided, I resumed the trowel, and finished without interruption the fifth, the sixth, and the seventh tier. The wall was now nearly upon a level with my breast. I again paused, and holding the flambeaux over the mason-work, threw a few feeble rays upon the figure within.

A succession of loud and shrill screams, bursting suddenly from the throat of the chained form, seemed to thrust me violently back. For a brief moment I hesitated, I trembled. Unsheathing my rapier, I began to grope with it about the recess; but the thought of an instant reassured me. I placed my hand upon the solid fabric of the catacombs, and felt satisfied. I reapproached the wall; I replied to the yells of him who clamoured. I re-echoed, I aided, I surpassed them in volume and in strength. I did this, and the clamourer grew still.

It was now midnight, and my task was drawing to a close. I had completed the eighth, the ninth and the tenth tier. I had finished a portion of the last and the eleventh; there remained but a single stone to be fitted and plastered in. I struggled with its weight; I placed it partially in its destined position. But now there came from out the niche a low laugh that erected the hairs upon my head. It was succeeded by a sad voice, which I had difficulty in recognizing as that of the noble Fortunato. The voice said--

"Ha! ha! ha! --he! he! he! --a very good joke, indeed --an excellent jest. We will have many a rich laugh about it at the palazzo --he! he! he! --over our wine --he! he! he!"

"The Amontillado!" I said.

"He! he! he! --he! he! he! --yes, the Amontillado. But is it not getting late? Will not they be awaiting us at the palazzo, the Lady Fortunato and the rest? Let us be gone."

"Yes," I said, "let us be gone."

"For the love of God, Montresor!"

"Yes," I said, "for the love of God!"

But to these words I hearkened in vain for a reply. I grew impatient. I called aloud --

"Fortunato!"

No answer. I called again --

"Fortunato!"

No answer still. I thrust a torch through the remaining aperture and let it fall within. There came forth in return only a jingling of the bells. My heart grew sick; it was the dampness of the catacombs that made it so. I hastened to make an end of my labour. I forced the last stone into its position; I plastered it up. Against the new masonry I re-erected the old rampart of bones. For the half of a century no mortal has disturbed them. In pace requiescat!

Bron: http://poestories.com/text.php?file=amontillado

dinsdag 21 oktober 2008

The Masque of the Red Death - Edgar Allen Poe



THE "Red Death" had long devastated the country. No pestilence had ever been so fatal, or so hideous. Blood was its Avatar and its seal -- the redness and the horror of blood. There were sharp pains, and sudden dizziness, and then profuse bleeding at the pores, with dissolution. The scarlet stains upon the body and especially upon the face of the victim, were the pest ban which shut him out from the aid and from the sympathy of his fellow-men. And the whole seizure, progress and termination of the disease, were the incidents of half an hour.

But the Prince Prospero was happy and dauntless and sagacious. When his dominions were half depopulated, he summoned to his presence a thousand hale and light-hearted friends from among the knights and dames of his court, and with these retired to the deep seclusion of one of his castellated abbeys. This was an extensive and magnificent structure, the creation of the prince's own eccentric yet august taste. A strong and lofty wall girdled it in. This wall had gates of iron. The courtiers, having entered, brought furnaces and massy hammers and welded the bolts. They resolved to leave means neither of ingress or egress to the sudden impulses of despair or of frenzy from within. The abbey was amply provisioned. With such precautions the courtiers might bid defiance to contagion. The external world could take care of itself. In the meantime it was folly to grieve, or to think. The prince had provided all the appliances of pleasure. There were buffoons, there were improvisatori, there were ballet-dancers, there were musicians, there was Beauty, there was wine. All these and security were within. Without was the "Red Death."

It was toward the close of the fifth or sixth month of his seclusion, and while the pestilence raged most furiously abroad, that the Prince Prospero entertained his thousand friends at a masked ball of the most unusual magnificence.

It was a voluptuous scene, that masquerade. But first let me tell of the rooms in which it was held. There were seven -- an imperial suite. In many palaces, however, such suites form a long and straight vista, while the folding doors slide back nearly to the walls on either hand, so that the view of the whole extent is scarcely impeded. Here the case was very different; as might have been expected from the duke's love of the bizarre. The apartments were so irregularly disposed that the vision embraced but little more than one at a time. There was a sharp turn at every twenty or thirty yards, and at each turn a novel effect. To the right and left, in the middle of each wall, a tall and narrow Gothic window looked out upon a closed corridor which pursued the windings of the suite. These windows were of stained glass whose color varied in accordance with the prevailing hue of the decorations of the chamber into which it opened. That at the eastern extremity was hung, for example, in blue -- and vividly blue were its windows. The second chamber was purple in its ornaments and tapestries, and here the panes were purple. The third was green throughout, and so were the casements. The fourth was furnished and lighted with orange -- the fifth with white -- the sixth with violet. The seventh apartment was closely shrouded in black velvet tapestries that hung all over the ceiling and down the walls, falling in heavy folds upon a carpet of the same material and hue. But in this chamber only, the color of the windows failed to correspond with the decorations. The panes here were scarlet -- a deep blood color. Now in no one of the seven apartments was there any lamp or candelabrum, amid the profusion of golden ornaments that lay scattered to and fro or depended from the roof. There was no light of any kind emanating from lamp or candle within the suite of chambers. But in the corridors that followed the suite, there stood, opposite to each window, a heavy tripod, bearing a brazier of fire that protected its rays through the tinted glass and so glaringly illumined the room. And thus were produced a multitude of gaudy and fantastic appearances. But in the western or black chamber the effect of the fire-light that streamed upon the dark hangings through the blood-tinted panes, was ghastly in the extreme, and produced so wild a look upon the countenances of those who entered, that there were few of the company bold enough to set foot within its precincts at all.

It was in this apartment, also, that there stood against the western wall, a gigantic clock of ebony. Its pendulum swung to and fro with a dull, heavy, monotonous clang; and when the minute-hand made the circuit of the face, and the hour was to be stricken, there came from the brazen lungs of the clock a sound which was clear and loud and deep and exceedingly musical, but of so peculiar a note and emphasis that, at each lapse of an hour, the musicians of the orchestra were constrained to pause, momentarily, in their performance, to hearken to the sound; and thus the waltzers perforce ceased their evolutions; and there was a brief disconcert of the whole gay company; and, while the chimes of the clock yet rang, it was observed that the giddiest grew pale, and the more aged and sedate passed their hands over their brows as if in confused reverie or meditation. But when the echoes had fully ceased, a light laughter at once pervaded the assembly; the musicians looked at each other and smiled as if at their own nervousness and folly, and made whispering vows, each to the other, that the next chiming of the clock should produce in them no similar emotion; and then, after the lapse of sixty minutes, (which embrace three thousand and six hundred seconds of the Time that flies,) there came yet another chiming of the clock, and then were the same disconcert and tremulousness and meditation as before.

But, in spite of these things, it was a gay and magnificent revel. The tastes of the duke were peculiar. He had a fine eye for colors and effects. He disregarded the decora of mere fashion. His plans were bold and fiery, and his conceptions glowed with barbaric lustre. There are some who would have thought him mad. His followers felt that he was not. It was necessary to hear and see and touch him to be sure that he was not.

He had directed, in great part, the moveable embellishments of the seven chambers, upon occasion of this great fete; and it was his own guiding taste which had given character to the masqueraders. Be sure they were grotesque. There were much glare and glitter and piquancy and phantasm -- much of what has been since seen in "Hernani." There were arabesque figures with unsuited limbs and appointments. There were delirious fancies such as the madman fashions. There was much of the beautiful, much of the wanton, much of the bizarre, something of the terrible, and not a little of that which might have excited disgust. To and fro in the seven chambers there stalked, in fact, a multitude of dreams. And these -- the dreams -- writhed in and about, taking hue from the rooms, and causing the wild music of the orchestra to seem as the echo of their steps. And, anon, there strikes the ebony clock which stands in the hall of the velvet. And then, for a moment, all is still, and all is silent save the voice of the clock. The dreams are stiff-frozen as they stand. But the echoes of the chime die away -- they have endured but an instant -- and a light, half-subdued laughter floats after them as they depart. And now again the music swells, and the dreams live, and writhe to and fro more merrily than ever, taking hue from the many-tinted windows through which stream the rays from the tripods. But to the chamber which lies most westwardly of the seven, there are now none of the maskers who venture; for the night is waning away; and there flows a ruddier light through the blood-colored panes; and the blackness of the sable drapery appals; and to him whose foot falls upon the sable carpet, there comes from the near clock of ebony a muffled peal more solemnly emphatic than any which reaches their ears who indulge in the more remote gaieties of the other apartments.

But these other apartments were densely crowded, and in them beat feverishly the heart of life. And the revel went whirlingly on, until at length there commenced the sounding of midnight upon the clock. And then the music ceased, as I have told; and the evolutions of the waltzers were quieted; and there was an uneasy cessation of all things as before. But now there were twelve strokes to be sounded by the bell of the clock; and thus it happened, perhaps, that more of thought crept, with more of time, into the meditations of the thoughtful among those who revelled. And thus, too, it happened, perhaps, that before the last echoes of the last chime had utterly sunk into silence, there were many individuals in the crowd who had found leisure to become aware of the presence of a masked figure which had arrested the attention of no single individual before. And the rumor of this new presence having spread itself whisperingly around, there arose at length from the whole company a buzz, or murmur, expressive of disapprobation and surprise -- then, finally, of terror, of horror, and of disgust.

In an assembly of phantasms such as I have painted, it may well be supposed that no ordinary appearance could have excited such sensation. In truth the masquerade license of the night was nearly unlimited; but the figure in question had out-Heroded Herod, and gone beyond the bounds of even the prince's indefinite decorum. There are chords in the hearts of the most reckless which cannot be touched without emotion. Even with the utterly lost, to whom life and death are equally jests, there are matters of which no jest can be made. The whole company, indeed, seemed now deeply to feel that in the costume and bearing of the stranger neither wit nor propriety existed. The figure was tall and gaunt, and shrouded from head to foot in the habiliments of the grave. The mask which concealed the visage was made so nearly to resemble the countenance of a stiffened corpse that the closest scrutiny must have had difficulty in detecting the cheat. And yet all this might have been endured, if not approved, by the mad revellers around. But the mummer had gone so far as to assume the type of the Red Death. His vesture was dabbled in blood -- and his broad brow, with all the features of the face, was besprinkled with the scarlet horror.

When the eyes of Prince Prospero fell upon this spectral image (which with a slow and solemn movement, as if more fully to sustain its role, stalked to and fro among the waltzers) he was seen to be convulsed, in the first moment with a strong shudder either of terror or distaste; but, in the next, his brow reddened with rage.

"Who dares?" he demanded hoarsely of the courtiers who stood near him -- "who dares insult us with this blasphemous mockery? Seize him and unmask him -- that we may know whom we have to hang at sunrise, from the battlements!"

It was in the eastern or blue chamber in which stood the Prince Prospero as he uttered these words. They rang throughout the seven rooms loudly and clearly -- for the prince was a bold and robust man, and the music had become hushed at the waving of his hand.

It was in the blue room where stood the prince, with a group of pale courtiers by his side. At first, as he spoke, there was a slight rushing movement of this group in the direction of the intruder, who at the moment was also near at hand, and now, with deliberate and stately step, made closer approach to the speaker. But from a certain nameless awe with which the mad assumptions of the mummer had inspired the whole party, there were found none who put forth hand to seize him; so that, unimpeded, he passed within a yard of the prince's person; and, while the vast assembly, as if with one impulse, shrank from the centres of the rooms to the walls, he made his way uninterruptedly, but with the same solemn and measured step which had distinguished him from the first, through the blue chamber to the purple -- through the purple to the green -- through the green to the orange -- through this again to the white -- and even thence to the violet, ere a decided movement had been made to arrest him. It was then, however, that the Prince Prospero, maddening with rage and the shame of his own momentary cowardice, rushed hurriedly through the six chambers, while none followed him on account of a deadly terror that had seized upon all. He bore aloft a drawn dagger, and had approached, in rapid impetuosity, to within three or four feet of the retreating figure, when the latter, having attained the extremity of the velvet apartment, turned suddenly and confronted his pursuer. There was a sharp cry -- and the dagger dropped gleaming upon the sable carpet, upon which, instantly afterwards, fell prostrate in death the Prince Prospero. Then, summoning the wild courage of despair, a throng of the revellers at once threw themselves into the black apartment, and, seizing the mummer, whose tall figure stood erect and motionless within the shadow of the ebony clock, gasped in unutterable horror at finding the grave-cerements and corpse-like mask which they handled with so violent a rudeness, untenanted by any tangible form.

And now was acknowledged the presence of the Red Death. He had come like a thief in the night. And one by one dropped the revellers in the blood-bedewed halls of their revel, and died each in the despairing posture of his fall. And the life of the ebony clock went out with that of the last of the gay. And the flames of the tripods expired. And Darkness and Decay and the Red Death held illimitable dominion over all.

Bron: http://www.online-literature.com/poe/36/

www.phantomoftheoperadoll.com/rd2/reddeath.jpg


woensdag 15 oktober 2008

Edgar Allan Poe (1809-1849)


One the greatest and unhappiest of American poets, a master of the horror tale, and the patron saint of the detective story. Edgar Allan Poe first gained critical acclaim in France and England. His reputation in America was relatively slight until the French-influenced writers like Ambroce Bierce, Robert W. Chambers, and representatives of the Lovecraft school created interest in his work.

"The boundaries which divide Life from Death are at best shadowy and vague. Who shall say where the one ends and where the other begins?" (from The Premature Burial, 1844)

Edgar Allan Poe was born in Boston, Massachusetts, to parents who were itinerant actors. His father David Poe Jr. died probably in 1810. Elizabeth Hopkins Poe died in 1811, leaving three children. Edgar was taken into the home of a Richmond merchant John Allan. The remaining children were cared for by others. Poe's brother William died young and sister Rosalie become later insane. At the age of five Poe could recite passages of English poetry. Later one of his teachers in Richmond said: "While the other boys wrote mere mechanical verses, Poe wrote genuine poetry; the boy was a born poet."

Poe was brought up partly in England (1815-20), where he attended Manor School at Stoke Newington. Later it become the setting for his story 'William Wilson'. Never legally adopted, Poe took Allan's name for his middle name. Poe attended the University of Virginia (1826-27), but was expelled for not paying his gambling debts. This led to quarrel with Allan, who refused to pay the debts. Allan later disowned him. In 1826 Poe became engaged to Elmira Royster, but her parents broke off the engagement. During his stay at the university, Poe composed some tales, but little is known of his apprentice works. In 1827 Poe joined the U.S. Army as a common soldier under assumed name, Edgar A. Perry. He was sent to Sullivan's Island, South Carolina, which provided settings for 'The Gold Bug' (1843) and 'The Balloon Hoax' (1844). Tamerlane and Other Poems (1827), which Poe published at his own expense, sold poorly. It has become one of the rarest volumes in American literary history. In 1830 Poe entered West Point. He was dishonorably discharged next year, for intentional neglect of his duties - apparently as a result of his own determination to be released.

In 1833 Poe lived in Baltimore with his father's sister Mrs. Maria Clemm. After winning a prize of $50 for the short story 'MS Found in a Bottle,' he started career as a staff member of various magazines, among others the Southern Literary Messenger in Richmond (1835-37), Burton's Gentleman's Magazine in Philadelphia (1839-40), and Graham's Magazine (1842-43). During these years he wrote some of his best-known stories. Southern Literary Messenger he had to leave partly due to his alcoholism.

In 1836 Poe married his 13-year-old cousin Virginia Clemm. She bust a blood vessel in 1842, and remained a virtual invalid until her death from tuberculosis five years later. After the death of his wife, Poe began to lose his struggle with drinking and drugs. He had several romances, including an affair with the poet Sarah Helen Whitman, who said: "His proud reserve, his profound melancholy, his unworldliness - may we not say his unearthliness of nature - made his character one very difficult of comprehension to the casual observer." In 1849 Poe become again engaged to Elmira Royster, who was at that time Mrs. Shelton. To Virginia he addressed the famous poem 'Annabel Lee' (1849) - its subject, Poe's favorite, is the death of a beautiful woman.

...
For the moon never beams without bringing me dreams
Of the beautiful Annabel Lee;
And the stars never rise but I feel the bright eyes
Of the beautiful Annabel Lee;
And so, all the night-time, I lie down by the side
Of my darling - my darling - my life and my bride,
In the sepulchre there by the sea,
In her tomb by the sounding sea.
(from 'Annabel Lee', 1849)

Poe's first collection, Tales of the Grotesque and Arabesque, appeared in 1840. It contained one of his most famous work, 'The Fall of the House of Usher.' In the story the narrator visits the crumbling mansion of his friend, Roderick Usher, and tries to dispel Roderick's gloom. Although his twin sister, Madeline, has been placed in the family vault dead, Roderick is convinced she lives. Madeline arises in trance, and carries her brother to death. The house itself splits asunder and sinks into the tarn. The tale has inspired several film adaptations. Roger Corman's version from 1960, starring Mark Damon, Harry Ellerbe, Myrna Fahey, and Vincent Price, was the first of the director's Poe movies. The Raven (1963) collected old stars of the horror genre, Vincent Price, Peter, Lorre, and Boris Karloff. According to the director, Price and Lorre "drove Boris a little crazy" - the actor was not used to improvised dialogue. Corman filmed the picture in fifteen days, using revamped portions of his previous Poe sets.

In Narrative of Arthur Gordon Pym (1838), Poe's longest tale, the secret theme is the terror of whiteness. Poe invented tribes that live near the Antarctic Circle. The strange bestial humans are black, even down to their teeth. They have been exposed to the terrible visitations of men and white storms. These are mixed together, and they slaughter the crew of Pym's vessel. The Argentinean writer Jorge Luis Borges has assumed that Poe chose the color intuitively, or for the same reasons as in Melville explained in the chapter 'The Whiteness of the Whale' in his Moby-Dick. Later the 'lost world' idea was developed by Edgar Rice Burroughs in The Land That Time Forgot (1924) and other works.

During the early 1840s, Poe's best-selling work was curiously The Conchologist's First Book (1839). It was based on Thomas Wyatt's work, which sold poorly because of its high prize. Wyatt was Poe's friend and asked him to abridge the book and put his own name on its title page - the publisher had strongly opposed any idea of producing a cheaper edition. The Conchologist's First Book was a success. Its first edition was sold out in two months and other editions followed.

The dark poem of lost love, 'The Raven,' brought Poe national fame, when it appeared in 1845. "With me poetry has been not a purpose, but a passion; and the passions should be held in reverence: they must not - they cannot at will be excited, with an eye to the paltry compensations, or the more paltry commendations, of mankind." (from The Raven and Other Poems, preface, 1845) In a lecture in Boston the author said that the two most effective letters in the English language were o and r - this inspired the expression "nevermore" in 'The Raven', and because a parrot is unworthy of the dignity of poetry, a raven could well repeat the word at the end of each stanza. Lenore rhymed with "nevermore." The poems has inspired a number of artists. Perhaps the most renowed are Gustave Doré's (1832-1883) melancholic illustrations.

Poe suffered from bouts of depression and madness, and he attempted suicide in 1848. In September the following year he disappeared for three days after a drink at a birthday party and on his way to visit his new fiancée in Richmond. He turned up in delirious condition in Baltimore gutter and died on October 7, 1849.

Poe's work and his theory of "pure poetry" was early recognized especially in France, where he inspired Jules Verne, Charles Baudelaire (1821-1867), Paul Valéry (1871-1945) and Stéphane Mallarmé (1842-1898). "In Edgar Poe," wrote Baudelaire, "there is no tiresome snivelling; but everywhere and at all times an indefatigable enthusiasm in seeking the ideal." In America Emerson called him "the jingle man." Poe's influence is seen in many other modern writers, as in Junichiro Tanizaki's early stories and Kobo Abe's novels, or more clearly in the development of the19th century detective novel. J.L. Borges, R.L. Stevenson, and a vast general readership, have been impressed by the stories which feature Poe's detective Dupin ('The Murders in the Rue Morgue', 1841; 'The Purloined Letter,' 1845) and the morbid metaphysical speculation of 'The Facts in the Case of M. Waldermar' (1845). Thomas M. Disch has argued in his The Dreams Our Stuff Is Made Of (1998) that it was actually Poe who was the originator of the modern science fiction. One of his tales, 'Mellonta Taunta' (1840) describes a future society, an anti-Utopia, in which Poe satirizes his own times. Another tales in this vein are 'The Thousand-and-Second Tale of Sceherazade' and 'A Descent into the Maelstrom'. However, Poe was not concerned with any specific scientific concept but mostly explored different realities, one of the central concerns of science fiction ever since.

In his supernatural fiction Poe usually dealt with paranoia rooted in personal psychology, physical or mental enfeeblement, obsessions, the damnation of death, feverish fantasies, the cosmos as source of horror and inspiration, without bothering himself with such supernatural beings as ghosts, werewolves, vampires, and so on. Some of his short stories are humorous, among them 'The Devil in the Belfry,' 'The Duc de l'Omelette,' 'Bon-Bon' and 'Never Bet the Devil Your Head,' all of which employ the Devil as an ironic figure of fun. - Poe was also one of the most prolific literary journalists in American history, one whose extensive body of reviews and criticism has yet to be collected fully. James Russell Lowell (1819-91) once wrote about Poe: "Three fifths of him genius and two fifths sheer fudge."

Bron: http://kirjasto.sci.fi/eapoe.htm

zaterdag 4 oktober 2008

Tarot (waarzeggerij)



Vier kaarten uit de oudst bekende tarot-set: de middeleeuwse Visconti-Sforza tarot (ca. 1420).

Tarot is een set van 78 kaarten met symbolische afbeeldingen, afwijkend van de normale 52 speelkaarten. De set wordt veel gebruikt voor kaartleggen, voor persoonlijkheidsanalyse, voor meditatie en om waarzeggerij te bedrijven.

Geschiedenis

Er bestaan veel en uiteenlopende theorieën over het ontstaan van de tarot. Afgaande op geschiedkundig onderzoek is het tarotspel waarschijnlijk rond de 15e eeuw ontstaan in Noord-Italië, door aan het reeds bestaande kaartspel 4 extra figuurkaarten en 22 troefkaarten toe te voegen. Voor zover bekend zijn tarotkaarten eeuwenlang slechts gebruikt om mee te spelen (zie ook: Tarotkaarten). Pas nadat in 1781 Antoine Court de Gebelin in zijn boek Le Monde Primitif beweerde dat tarotkaarten "geheimen van de Egyptenaren" zouden bevatten, begon men Tarotkaarten te gebruiken voor het voorspellen van de toekomst. Sindsdien zijn er allerlei alternatieve theorieën over de oorsprong van de tarot ontstaan, waarvan echter de meeste zijn geformuleerd zonder de historische feiten in acht te nemen. (Zo is de theorie, dat de joker zich uit de kaart met de afbeelding van een Dwaas heeft ontwikkeld onjuist. De joker is waarschijnlijk ontstaan uit het spel Euchre.) Ook al is de tarot niet oorspronkelijk bedoeld voor waarzeggerij, de kaarten zijn, met hun sterke symboliek, wel zeer geschikt om als waarzegkaarten te gebruiken.

De kaarten

Het inmiddels klassiek geworden tarotspel bestaat uit 78 kaarten: 22 kaarten met een sterk archetypische afbeelding, die door waarzeggers Grote Arcana genoemd worden en de grote thema's uit het leven vertegenwoordigen en 56 kaarten die tegenwoordig ook wel de Kleine Arcana wordt genoemd; en die de gebeurtenissen van alle dagen vertegenwoordigen. Deze bestaan uit vier kaartkleuren: Zwaarden, Staven (of Stokken), Kelken (of Bokalen) en Pentakels (of Munten, of Pentagrammen; de gewoonte om pentagrammen in tarotkaarten te gebruiken dateert van ca. 1900). Elke kaartkleur heeft veertien kaarten: getallen 1 t/m 10 plus vier figuurkaarten (page, ridder, koningin en koning). De kaartkleuren worden vaak beschouwd als representatief voor de 4 elementen: het meest wijd verbreid is de opvatting dat de Staven staan voor het element vuur, de Kelken voor het element water, de Zwaarden voor het element lucht en de Pentakels voor het element aarde, maar ook andere indelingen en interpretaties zijn gangbaar. Sommige kaartspellen bevatten twee extra kaarten, 'Waarheid' en 'Intuïtie'.

Verschillende versies

Het kaartspel waar alle moderne tarotspelen hun structuur aan ontlenen is het zg. Tarot de Marseille. Van de Tarot de Marseille bestaan verschillende versies waarvan de oudste gekende versie, die van Jean Noblet, in Parijs omstreeks 1650 werd gemaakt. De tweede oudste werd door Jean Dodal geproduceerd in Lyon tussen 1701 en 1715. De Bibliothèque Nationale te Parijs bewaard van beide spelen een origineel exemplaar.

De meest gekende versie is de zg. Tarot de Marseille door Paul Marteau getekend omstreeks 1930 en door de uitgeverij Grimaud gecommercialiseerd.

Er bestaan verschillende recente "restauraties" die gebaseerd zijn op oude kaarten in musea en privé collecties. Jean-Claude Flornoy heeft een getrouwe versie gemaakt van de Tarot van Noblet en die van Dodal. Alejandro Jodorowsky en Philippe Tourrasse (alias Camoin) hebben een restauratie met eigen toevoegingen gemaakt van de Tarot van Nicolas Conver.

Waarzeggerij

Er zijn verschillende manieren om tarotkaarten te gebruiken voor waarzeggerij. Volgens sommigen is de tarot een studie waarbij iemands toekomst wordt bekeken aan de hand van een vraag. Dit behoort tot de occulte studies. Anderen zeggen dat tarot een manier is om inzicht te krijgen in bepaalde problemen en vraagstukken.

De populairste uitvoering is de Rider-Waite, die begin 20e eeuw is ontworpen. Veel cursussen en boeken nemen deze set als basis. Ook de Thoth tarot van Aleister Crowley en Frieda Harris is erg populair.

De meest bekende kaartleggingen zijn 'heden-verleden-toekomst' en het Keltisch Kruis, waarbij 10 kaarten worden gelegd die meer verklaren over de oorzaak en achtergronden van het vraagstuk/de situatie, de invloed van derden en (eventuele) ontwikkelingen in de toekomst.

Christenen zien het voorspellen van de toekomst met tarotkaarten als een vorm van occultisme. Zaken als waarzeggerij kunnen je volgens de christelijke leer in contact brengen met kwade machten. Volgens de Bijbel is het niet toegestaan je hiermee bezig te houden.

Sinds de achttiende eeuw zijn een aantal mythes rond de tarot ontstaan, onder andere dat ze zouden stammen uit het oude Egypte of verband zouden houden met de Kaballa. De oudst bekende tarotkaarten, de Visconti-Sforza tarot (zie boven voor afbeelding) stammen echter slechts uit de eerste helft van de 15e eeuw.

Tarotkaarten worden ook vaak in verband gebracht met zigeuners (Roma), evenals gelijksoortige zaken als handlezen en het gebruik van een kristallen bol. Zigeuners maken echter geen gebruik van tarotkaarten, zij hebben hun eigen kaarten.

Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Tarot_(waarzeggerij)

vrijdag 3 oktober 2008

Kate Mosse


“Ik heb een spookverhaal willen schrijven dat de mensen zal laten huiveren.”

Kate Mosse (1961) is in Engeland een mediaberoemdheid. Voor de BBC presenteert ze verschillende radioshows, waaronder de Readers and Writers Roadshow. Ze is een van de oprichters van de Orange Prize for Fiction. Samen met haar man en kinderen woont ze in West Sussex. Na twee romans, Eskimo Kissing (1996) en Crucifix Lane (1998) die weinig opzien baarden, brak zij wereldwijd door met Het verloren labyrint (alleen in Nederland al 130.000 verkochte exemplaren). Ook haar nieuwe boek De vergeten tombe is in Engeland een doorslaand succes. Nederland is na Engeland, het tweede land waar het boek verschijnt, en de bestsellerljst is slechts een kwestie van tijd. Tegenwoordig is Kate ook regelmatig te vinden in haar tweede huis in het Franse Carcassonne.

Door Kees de Bree

Lady
Gek wordt ze van de vraag of ze het beroemde fotomodel Kate Moss wel eens heeft ontmoet, zegt ze ongevraagd, met een stralende glimlach op haar gezicht. Hun namen verschillen maar een letter, maar tussen hun karakters, hun achtergrond en interesses bevinden zich gapende kloven, diepe oceanen en hemelhoge bergen. Kate Mosse, de schrijfster, is niet geïnteresseerd in de laatste mode, in drugs en champagneparty’s. Ze is belezen, leergierig, geïnteresseerd in alles wat met kunst, geschiedenis en klassieke muziek te maken heeft. Ze is hyperactief, dol op research en reizen en omarmt de periode waarin ze na de moeilijke bevalling die het voltooien van een boek nu eenmaal is, de wijde wereld in kan om haar boek te promoten. Frêle, parmantig, glimmende ogen, een spraakwaterval. Een klassiek ogende intellectuele lady die, kristalhelder formulerend, het begrip enthousiasme een volstrekt nieuw elan geeft. Bovendien is ze aardig, aardig en nog eens aardig.

Labyrint
Na een roman en een thriller die weinig deden besloot Kate Mosse een boek te schrijven over een periode die haar fascineerde, de dertiende eeuw.. Het werd Het verloren labyrint. “Ik ben dol op geschiedenis. Dat heb ik van mijn ouders die archeologen waren en die me leerden dat zelfs ogenschijnlijk lelijke of onbeduidende voorwerpen de meest boeiende verhalen konden vertellen. Maar de echte inspiratie voor Het verloren labyrint kwam toen mijn man en ik een huis kochten in het Franse Carcassonne. Het was een schitterende Middeleeuwse stad. Het hele gebied rond de stad ademde de sfeer van het verleden. Maar pas tien jaar gelden kwam het keerpunt toen ik Montsegur bezocht, een dorp aan de voet van de Pyreneeën. Toen ik daar in de sneeuw een berg beklom, kreeg ik plotseling visieoenen van een middeleeuwse vrouw die op de stadsmuren stond. In mijn visoen was het zo rond het jaar 1244. Toen wist ik ook dat het verhaal waar ik zo lang over liep te dubben, een graalverhaal moest zijn. Ik had toen andere projecten lopen, dus ik kon niet meteen aan de slag. Maar als je het bij elkaar optelt ben ik toch zeker zes jaar bezig geweest aan het researchen, plotten en schrijven van Het verloren labyrint. Ik heb bergen beklommen, ben van dorp naar dorp gewandeld, heb grotten bezocht, ben in oude kerken en kathedralen geweest en heb zelfs zwaardvechtlessen gevolgd om me emotioneel in te leven in mijn karakters.”

Katharen
“En omdat ik besloten had dat de katharen een grote rol zouden spelen in mijn roman heb ik maanden in bibliotheken en op internet doorgebracht om alles te weten te komen over de rol die de religie toen speelde. Ik heb boeken gelezen over de militaire geschiedenis van toen en heb vrijwel elk museum in Zuidwest Frankrijk bezocht om de kostuums uit die tijd te bestuderen. De sleutel bij research is dat je niet weet wat je zoekt tot je het vindt, zoals het feit dat de Inquisitie in 1233 in zuidwest Frankrijk in het leven werd geroepen om zich te bevrijden van de katharen. Terwijl ik dacht dat het de Spanjaarden waren die ongeveer een eeuw later de Inquisitie hadden bedacht. Zo zie je maar. Zonder research geen boek.”















Carcassonne
Het klinkt zo vanzelfsprekend, een huis in Carcassonne kopen, maar hoe komt een Engels echtpaar in die streek terecht? “Mijn man, die schrijver en vertaler is, heeft een tijd in Frankrijk gewoond. In Parijs maar ook in andere gebieden. Hij kent het land, is er erg op gesteld en dat is er de oorzaak van dat we besloten een optrekje in Frankrijk aan te schaffen. Een vriend van mijn schoonmoeder had een makelaarskantoor en die had wat huizen in de buurt van Carcassonne. Ik moet zeggen dat ik, toen ik daar voor het eerst kwam, op slag verliefd werd op de omgeving. Het is daar een woest landschap met bergen, meren, rivieren en van die luchten met snel voortdrijvende wolken. En in de verte die authentiek middeleeuwse stad Carcassonne. Door oorlogen i de 13e eeuw is een groot deel van de gebouwen verwoest en de ruines zijn daar nog steeds stille getuigen van. Je waant je echt terug in de tijd. Al met al de ideale voedingsbodem voor Het verloren labyrint dat zich in die streek afspeelt.”

Cultuur & muziek
Cultuur speelt een grote rol in Het verloren labyrint, maar ook in Kate Mosse’s nieuwste boek De vergeten tombe. Heel verklaarbaar, vind zijzelf. “Van jongs af aan heb ik gemusiceerd. Van mijn 9e tot mijn 18e was ik stapelgek op klassieke muziek en spendeerde ik het merendeel van mijn tijd in orkesten. Muziek was mijn leven. Geen popmuziek overigens. Ik was een heel ijverig meisje dat van studeren hield. Daarnaast speelde ik heel verdienstelijk viool. Maar toen ik een jaar of zestien was, besefte ik dat ik niet goed genoeg was om er de rest van mijn leven op een behoorlijk niveau mijn geld mee te verdienen. Het was een grote mate van zelfkennis waar ik tot op de dag van vandaag blij mee ben. Ik kreeg namelijk alle steun van mijn ouders en leraren om verder te gaan. Maar ik weet dat ik nooit een briljante soliste geworden zou zijn. Wellicht goed genoeg voor een orkest, maar meer ook niet. Wie zal het zeggen. Maar ik ben altijd dol op muziek gebleven. Die liefde vind je terug in De vergeten tombe in de persoon van de moderne jonge vrouw Meredith die in het heden onderzoek doet naar de muziek van Claude Debussy. Ik heb nog steeds bij bepaalde klassieke stukken dat de haren in mijn nek recht overeind gaan staan. Ik kan er emotioneel erg door geroerd raken. Ik waan me dan terug in mijn jeugd toen ikzelf in een orkest zat. Vreemd he? Dertig jaar later heb ik nog steeds nostalgische gevoelens naar de tijd dat ikzelf die prachtige muziek mocht spelen. Als schrijfster gebruik je die gevoelens natuurlijk. Datzelfde heb ik met kunst. Ik ben geen grote kunstkenner, maar ik vind het idee dat schilderijen of prenten mensen van nu nog evenzeer kunnen beroeren als in de tijd dat ze gemaakt werden heel bijzonder. Prenten kunnen hele verhalen vertellen. De symboliek, uitgebeeld in natuur, een dier, een mens, een voorwerp of een combinatie daarvan vertellen in ren enkel ogenblik sneller een compleet verhaal dan ik in meerdere pagina’s kan weergeven. Boeken van vroeger zijn door het archaïsch taalgebruik nauwelijks meer te begrijpen, maar dat geldt niet voor muziek en schilderijen. Die zijn nog even begrijpelijk als vroeger. In De vergeten tombe, heb ik een tijd beschreven waarin Kunst en muziek een allesoverheersende rol speelden.”


Edgar Allan Poe
In De vergeten tombe spelen twee verhaallijnen door elkaar. Een verhaal speelt zich af in 1891 , te beginnen in Parijs waar de 17 jarige Leonie en haar broer geconfronteerd worden met gewelddadig oproer in de Opera. Zij gaan vervolgens naar het Zuidfranse Rennes-le-Chateau. Het verhaal wordt afgewisseld met het verhaal van de Amerikaanse jonge vrouw Meredith die voor een studie naar de componist Caude Debussy afreist naar Parijs en vervolgens naar het hedendaagse Rennes-les-bains. Moordende hebzucht, eeuwenoude geheimen en spookachtige muziek zijn de leidmotieven in het intrigerende verhaal. Ook worden er tussen neus en lippen door wat grappige wetenswaardigheden beschreven. Zo zou
Claude Debussy de verhalen van Edgar Allan Poe op muziek hebben willen zetten. Kate Mosse glundert oprecht. “Jazker, het gaat om de verhalen The Fall of the House of Usher en The Devil in the Belfry. Verrassend he? Zo was het voor mij ook een verrassing dat de Franse schrijver Beaudelaire Engels heeft geleerd met als enige reden om Edgar Allan Poe te kunnen lezen. Dat is het leuke van research. Je stuit op dingen waar je geen notie van had. Toen ik het leven van Claude Debussy onderzocht, wat mijn hoofdpersoon Meredith later in mijn boek zou doen, stuitte ik op dit gegeven. Ik bewonder Claude Debussy enorm. Toen ik jong was speelde ik zijn muziek waardeloos. Ik ging als een razende Roeland met zijn muziek aan de haal, terwijl ik het heel simpel had moeten houden. Maar goed, als je 18 bent lees je geen biografieën, dus ik wist niets van de man. Ik heb hem wel een rol gegeven in mijn boek. Een kleine rol, want hij mocht het verhaal niet in de weg lopen. Maar Debussy was een ideale persoon om het heden met het verleden te verbinden, waardoor ik mijn verhaallijnen mooi ineen kon laten vloeien. Toen ik mijn research deed, ontdekte ik dat hij niet zozeer in het occulte geïnteresseerd was, maar dat hij zijn creatieve inspiratie zocht in dingen die niet alledaags waren. Daarom heeft hij geprobeerd Allan Poe op muziek te zetten. Maar deaar is hij nooit in geslaagd.”.

Zware druk
Wie zo’n gigantisch succes heeft als Kate Mosse met haar Labyrint, moet een sterk gestel hebben om opnieuw de kwaliteit te behalen van haar vorige boek. “Een opvolger schrijven van een succesroman is een probleem, een prettig probleem, maar toch. Het succes van
Het verloren labyrint kwam volledig uit de lucht vallen. Elke keer dat ik hoorde dat het in weer een ander land een succes was geworden, en het is in 37 talen vertaald, voelde ik me de hemel te rijk. Maar dit keer werd er van me verwacht dat ik een boek zou schrijven dat opnieuw een bestseller zou worden. Het gekke is dat ik nu het meest zenuwachtig over de reactie van lezers, omdat de sfeer van De vergeten tombe compleet anders is dan die van Het verloren labyrint. Het is uiteraard opnieuw een boek dat ik dolgraag wilde schrijven, maar ik wil niemand teleurstellen. Ik ben bang dat de lezers hetzelfde boek, maar dan in andere woorden willen lezen. Gelukkig heb ik dat gevoel niet gehad tijdens het schrijven. Als ik schrijf, ben ik met mijn gedachten niet bij mijn uitgever of mijn publiek. Dan denk ik alleen maar of mijn personages wel genoeg leven of dat mijn verhaallijnen wel logisch zijn en dat ik moet oppassen dat ik niet teveel clichés’s gebruik. Kijk, ik heb voor Het verloren labyrint veel meer tijd gehad dan voor De vergeten tombe. Er was toen geen druk. Ik heb alle tijd genomen die ik dacht dat ik nodig had om er een goed verhaal van te maken. Ik heb er ook ruim zes jaar over gedaan. Die tijd gunde mijn uitgever me nu niet.”

Eeuwen vol problemen

Het verloren Labyrint speelde zich af in de 13e eeuw. De vergeten tombe speelt zich af in de 19e eeuw en in de 21 eeuw. “Als ik mag afgaan op dat wat veel mensen me nu schrijven, mag ik concluderen dat de mensen de 19e eeuw leuker vinden dan de middeleeuwen uit Het verloren Labyrint.
Het is herkenbaarder, het verleden ligt dichterbij. Ik vond beide eeuwen even interessant. Ik ben altijd gefascineerd geweest door de 13e eeuw en ook door het einde van de 19e eeuw. Mijn boeken sluiten dus perfect aan bij mijn favoriete interesses. Beide tijdvakken, beide eeuwen waren een tijd van onrust, een tijd die veranderingen in zich droegen. Iedereen denkt aan Parijs als aan de stad van de liefde, die prachtige stad vol cultuur en geschiedenis, maar diezelfde stad heeft heel wat bloedbaden meegemaakt. Het was aan het eind van de 19e eeuw een gevaarlijke stad om te leven. Mensen waren onzeker over wat hun te wachten stond. Als een romanschrijfster Is het heerlijk om een dergelijke tijd als achtergrond te gebruiken. De mensen waren toen anders. Als schrijver van historische romans moet je de geschiedenis respecteren, dus moet je de karakters beschrijven tegen de achtergrond van hun eigen tijd.
Als je vrouwen in het historische context zet, dan moeten ze zich ook gedragen zoals vrouwen in die tijd deden. Ze moeten zich aan de etiquette houden. Mijn 17-jarige hoofdpersoon Leonie is zelfstandig, zelfbewust maar ook heel erg verwend. Naarmate het verhaal vordert, blijkt ze toch ook een goed meisje te zijn. Als schrijfster ben ik dol op haar, maar als ik haar in de werkelijkheid in levende lijve was tegengekomen, zou ik haar een vreselijk kind hebben gevonden. Dat is het voorrecht van een schrijver. Ik kan personages moduleren.”

Sterke vrouwen
De twee hoofdpersonen in De vergeten tombe leven in verschillende eeuwen (Leonie in 1891 en Meredith i 2007. Het zijn beiden sterke vrouwen. Het ligt voor de hand dat Kate Mosse aan een van de twee tijdens het sschrijven het meeste plezier heeft beleefd. “ Ik heb een natuurlijke affectie voor mijn jonge karakters, waarschijnlijk omdat ik de moeder van teenagers ben. Ik heb een heleboel meisjes van 17 die mijn huis in en uitlopen. Ze hebben dus mijn onvoorwaardelijke sympathie. Dat gezegd hebbende, moet ik toegeven dat de andere hoofdpersoon Meredith, die onderzoek doet naar de componist Claude Debussy heel dicht bij me staat. In het verleden heb ik in niet veel van mezelf in mijn romanpersonages gestopt.Maar ditmaal zit er vrij veel van mezelf in Meredith. Haar temperament is niet hetzelfde, maar haar nieuwsgierigheid, haar belangstelling voor cultuur en muziek heeft ze met mij gemeen. Toen ik haar door Parijs lief lopen en naar de gebouwen met hun monumentale geschiedenis zag kijken, was het alsof k naast haar liep. Hopende om de stemmen uit het verleden te horen. Ik wilde dat Meredith zou slagen en dat ze gelukkig zou worden. Leonie heb ik meer van buitenaf beschreven, zoals een moeder de verrichtingen van haar kind gadeslaat, met alle emoties die daarbij horen natuurlijk, maar toch van buitenaf. Met Meredith kon ik me vereenzelvigen. Haar beschrijf ik dus van binnenuit. Ik wilde een verhaal vertellen waar mijn lezers zich mee konden vereenzelvigen en dat betekent dat ik aansprekende personages heb gemaakt. Dat is ook heel belangrijk voor mezelf, want ik breng een behoorlijke tijd van mijn leven met mijn karakters door. Als ik constant met een onsympathiek personage opgezadeld zou zitten, zou de depressiviteit op de loer liggen.”

Paris vous parle
“Hoewel mijn verhalen worden bepaald door de handelingen van mijn karakters, begint een verhaal voor mij bij de plaats waar alles zich afspeelt. Locatie en landschap zijn voor mij bijna even belangrijk als de personages. Het allerprilste begin van een verhaal vat post in mijn hoofd nadat ik bepaalde plekken heb gezien en daar een bepaald gevoel bij heb gekregen, zoals bij Carcassonne en Parijs. Ik ben zowel dol op wandelen in de natuur als op wandelen in de stad en ik raak gebiologeerd door allerlei details, een fraaie deur, een smeedijzeren hek, de ruwe of fraaie stenen van een huis. Parijs was voor mij de ideale achtergrond voor het begi van mijn boek. Ik ken Parijs niet zo heel erg goed, maar het is een stad die veel voor me betekent omdat ik mijn man er heb leren kennen. Dus al mijn associaties met Parijs hebben betrekking op hem en het is een romantische stad. Ik heb er met hem rondgezworven, om de haverklap een cafeetje induikend voor een stuk stokbrood en een glas wijn. In De vergeten tombe wilde ik dolgraag over het Parijs schrijven zoals ik het heb gevoeld en meegemaakt. Ik wist van tevoren niet of het me zou lukken om dat emotionele beeld ook goed onder woorden te brengen, maar ik heb wel het idee dat het me gelukt is om Leonie en Anatole in een geloofwaardige en sfeervolle setting te laten figureren. Parijs was een groot cultureel Mekka en een buitengewone stad waar artiesten en gewone mensen nauw met elkaar optrokken. Maar toch was het in de 19e eeuw een gevaarlijke stad. Veel mannen liepen gewapend rond, er werden ongelooflijke veel straatovervallen gepleegd, Die sfeer, plus het onberedeneerbare geloof in geesten en spirituele zaken wilde ik beschrijven.”


Tarot
In De vergeten tombe wordt de Amerikaanse Meredith op straat aangesproken door een jong meisje dat Meredith vraagt of zij haar toekomst wil laten voorspellen door middel van Tarotkaarten. Als Meredith uiteindelijk haar kaart laat leggen, constateert ze tot haar schrik dat de afgebeelde vrouw op de La Justice kaart grote overeenkomsten vertoont met haar eigen uiterlijk. De combinatie met andere kaarten jaagt haar de stuipen op het lijf. Uit het boek wordt niet duidelijk of Kate Mosse nu wel of niet gelooft in de voorspelende waarde van de kaarten. “Ik ben blij dat je niet hebt kunnen ontdekken of ik er echt in geloof. Ik ben in Tarot geïnteresseerd sinds ik de James Bond film heb gezien met Jane Seymour als mooie kaartlezeres. En in die film was het een mooi bindend onderdeel in het verhaal. In de film gelooft Solitaire (Jane Seymour) dat haar kaarten de toekomst voorspellen. Dat heb ik niet, maar ik vind het wel bijzonder dat veel mensen heel erg ambivalent zijn ten opzichte van Tarotkaarten. Ze geloven er niet in, maar tegelijkertijd zijn ze bang voor de doodssymbolen op de kaarten omdat ze toch wel eens ongeluk zouden kunnen brengen. Ik moet zeggen dat ik diezelfde reactie heb. Hoe kan dat? Ik heb mezelf die vraag meerdere malen gesteld. Hoe kan het dat ik me niet op mijn gemak voel als ik die symbolen zie terwijl ik niet in hun voorspellende waarde geloof. Het is onlogisch. Maar als schrijver heb je gelukkig de luxe dat soort vragen ter discussie te stellen zonder dat je ze hoeft te beantwoorden. Ik ben niet bijgelovig. Ik geloof dat we allemaal de kracht hebben om ons leven zelf vorm te geven. Maar tegelijkertijd weet je maar nooit. Om de Tarot scène emotioneel correct te kunnen beschrijven ben ik zelf ook naar een Tarotlezer geweest. Vreemd genoeg sloeg mijn hart op hol toen ik bepaalde kaarten zag. Ik had mezelf niet onder controle.
Datzelfde fenomeen zie je bij Meredith als zij in Parijs naar de kaartlezeres gaat. Zij is zichzelf niet. Daarom weet je later ook niet of zij en geest in het bos ziet of niet. Ze kan haar waarnemingsvermogen niet vertrouwen. En de lezers natuurlijk ook niet.”

Spookverhalen
“Maar, voor alle volledigheid, het verhaal gaat niet alleen over Tarot, het gaat ook over geestverhalen. Ik wilde dat de lezer zich onbehaaglijk zou gaan voelen. Mijn doel was een spannend 19e eeuws spookverhaal te schrijven. Ik wil de lezer laten huiveren. Ik denk dat me dat gelukt is want tijdens het schrijven van het boek zat ik zelf af en toe ook te rillen. Ik ben dol op het vertellen van verhalen. Iedereen heeft behoefte aan verhalen. Het is een behoefte die nooit overgaat. Het leuke is dat de spannendste verhalen die verhalen zijn die over ongrijpbare dingen gaan. Dat er meer tussen hemel en aarde is, weten we allemaal, Dat heb k met mijn boek ook willen benadrukken. Mijn verhalen kunnen iets bovennatuurlijks beschrijven, iets angstigs zonder altijd antwoord te hoeven geven op vragen. Als volwassenen hebben we leren accepteren dat niet overal een antwoord op is. Dat geldt ook voor de vraag of spoken bestaan. Hier aan tafel weten jij en ik dat ze niet bestaan, maar stel je bent alleen thuis, het is donker, je hebt kaarsen aan, de wind giert om het huis en je hoort plotseling verdachte geluiden, weet je dan nog zo zeker dat ze niet bestaan?”

Bron: http://www.crimezone.nl/4-P270974/6-P270974/1-F270974/

zaterdag 6 september 2008

Gabrielle d'Estrées

Gabrielle d'Estrées (Montlouis-sur-Loire, ca. 1571Parijs, 10 april 1599), hertogin van Beaufort en Verneuil, markiezin van Monceaux, was een maîtresse van koning Hendrik IV van Frankrijk.

Op twintigjarige leeftijd werd Gabrielle de minnares van de Franse koning en in 1595 werd haar huwelijk met M. de Liancourt ontbonden, waarna Hendrik haar de titel “Markiezin van Monceaux” verleende. Ondanks dat Hendrik officieel getrouwd was met Margaretha van Valois, was de relatie tussen Hendrik en Gabrielle algemeen bekend en verschenen ze regelmatig samen in het openbaar. Als de twee niet samen waren, schreven ze elkaar vaak brieven. Ze hielden beiden erg van paardrijden en jagen op het platteland rond Parijs. Zeven jaar lang had Gabrielle de rol van Hendriks echtgenote. Ze kreeg drie kinderen van hem, die hij ook vrijwillig erkende en de titel “Hertog van Vendôme” gaf. In deze positie had ze veel invloed op Hendrik en wist ze hem er bijvoorbeeld van te overtuigen zich van het protestantisme naar het katholicisme te bekeren.

In 1597 kocht Hendrik het Hertogdom van Beaufort voor Gabrielle. Nadat Hendrik toestemming had gevraagd aan paus Clemens VIII om te scheiden en te hertrouwen, gaf hij Gabrielle in maart 1599 een verlovingsring. In april van dat jaar kreeg koning Hendrik, die op dat moment op het koninklijke Kasteel van Fontainebleau was, het bericht dat Gabrielle ernstig ziek was geworden tijdens de bevalling. Terwijl hij onderweg was naar Gabrielle, kreeg hij op 10 april 1599 het bericht van haar dood. Gabrielle kreeg de begrafenis van een koningin: haar kist werd in een processie van prinsen, prinsessen en leden van de adel naar de Saint-Denisbasiliek gebracht. Daar werd een begrafenismis gehouden, waarna ze begraven werd in de Abbaye Notre-Dame-la-Royale de Maubuisson, Saint-Ouen-l'Aumône (Val-d'Oise, Île-de-France).

Na haar dood werd een boek genaamd “Mémoires secrets de Gabrielle d’Estrée” gepubliceerd; men veronderstelt dat het door één van haar vrienden is geschreven.


Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Gabrielle d'Estrées